Selecteer een pagina

Militairen van het Regiment van Heutsz hebben de begrafenis met militaire eer verzorgd voor Petrus de Kock, BK.

De Kock diende in het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger en is onderscheiden met het Bronzen Kruis voor zijn daden tijdens de guerrillastrijd tegen de Japanse bezetting van Nederlands Nieuw-Guinea.

Bij het afscheid droeg onze voorzitter het Koninklijk Besluit voor, waarbij De Kock destijds is onderscheiden. U vindt de tekst van het KB op onze website .

Foto’s van het afscheid staan, met dank aan 12 infanteriebataljon Air Assault Regiment van Heutsz, op onze Facebookpagina.

Voor zijn overlijden heeft De Kock een voordracht geschreven, die bij het afscheid is voorgelezen door zijn dochter Irene.

——————————————————

Op het moment dat ik deze voordracht schrijf ben ik de laatste nog in leven zijnde veteraan uit de strijd in Nieuw-Guinea.

Vóór de Tweede Wereldoorlog uitbrak in Azië, was er in de omgeving van de stad Manokwari een kolonistengemeenschap. Het waren Indische gezinnen en jonge mannen, die vanuit Java kwamen, en hoopten hier in Nieuw-Guinea een nieuw bestaan op te bouwen.

Toen de oorlog op 8 december 1941 uitbrak, werden alle landstormers en dienstplichtigen opgeroepen om hun dienstplicht aan het Koninkrijk te vervullen. Ook ik kwam als dienstplichtige onder de wapens. In totaal vormden wij drie brigades en samen met het KNIL was het detachement zes brigades sterk.

Op 12 april 1942 landden de Jappen in de buurt van de stad op drie plaatsen tegelijk. De commandant van het KNIL gaf bevel terug te trekken naar het binnenland. Het was een éénheid van 66 man, bestaande uit wat beroepsmilitairen, een handjevol dienstplichtigen uit gouvernementsdiensten en de kolonisten, waaronder vijf landstormers, te weten: Tuinenburg, Van den Broek, De Vreede, Waayenberg en Werdmuller von Elg.

Na een tocht van drie dagen door zwaar terrein, kwamen wij in de districtshoofdplaats Wasirawi. Aanwezig waren het districtshoofd, de heer Nuhuwae, diens vrouw en nicht Coos Ayal.

Volgens de planning zou een deel van de militaire goederen uit het Hatam-gebied hier worden opgeslagen. Dat was niet gebeurd en dat was voor de kapitein een grote teleurstelling. Want zonder voeding en met te weinig munitie leek de strijd bij voorbaat al verloren.

De kapitein wist dat het districtshoofd van Hatam niet op zijn standplaats was, maar in Manokwari. Hij wist ook dat ik voorheen al twee jaren pionierswerk had gedaan in het binnenland van Noord-Vogelkop. Ik kon gemakkelijk contact maken met deze Papoea stammen.

Nog diezelfde avond, meteen na aankomst, werd besloten om met een gevechtsgroep onder leiding van sergeant-majoor Maas naar Hatam te vertrekken, om de militaire goederen naar Wasirawi over te brengen en de voorraden in het Manikiongebied naar Hatam. Als er niet werd gevochten, moest ik gewoon bestuurswerk verrichten. Ik was naast militiesoldaat tevens bestuursambtenaar!

En het wonder geschiedde. Reeds binnen een week ná aankomst in Hatam, vond de eerste zending naar Wasirawi plaats.

Wij gingen over tot de guerillastrijd.

Een paar bijzondere voorvallen wil ik hierbij nader toelichten. De landstormer Werdmuller von Elg was die ochtend van de Japanse landing, met weekend verlof. Toen hij een grote hoeveelheid schepen vóór Manokwari zag, pakte hij zijn militaire uitrusting. Zijn kleinzoon, Johnny, zag dat en pakte eveneens de uitrusting van zijn vader. Samen begaven zij zich naar het kampement en met de aldaar verzamelde wapenbroeders, gingen zij het binnenland in. Landstormer Werdmuller von Elg was de oudste van ons gezelschap. Kleinzoon Johnny was nauwelijks 17 jaar oud.

Een ander geval betrof de familie Tuinenburg. Vader en zoons waren met weekend thuis. Op 12 april zag de jongste zoon Benny veel schepen vóór Manokwari liggen. Hij begreep dat de vijand was geland en plichtsgetrouw maakte hij zich klaar om naar het binnenland te gaan. Vader Tuinenburg zag de bedrevenheid van zijn zoon. Hij zou hem vergezellen en pakte eveneens zijn militaire uitrusting.

Nadat zij afscheid hebben genomen van vrouw, moeder, dochter en zuster, gingen vader en zoon het binnenland in. In Hatam ontmoetten zij andere wapenbroeders. Korte tijd later moest Benny mee op patrouille. Het was zijn eerste patrouille, maar ook zijn laatste.

Onderweg werd de patrouille door de, naar de vijand overgelopen Papoea’s, uit een hinderlaag beschoten. Benny liep voorop en werd dodelijk getroffen. Hij sneuvelde ter plaatse. Dit trieste bericht bereikte vader Tuinenburg drie dagen later. Hij kon niet geloven dat hij zo zwaar werd gestraft. Na de aflossing van de wacht ging hij stilletjes naar huis.

In mijn herinnering is ook de levensloop van militiesoldaat Kraayenoord blijven hangen. In vredestijd was hij ambtenaar van het gouvernement. Met de vijand in de baai van Manokwari, aarzelde hij om zijn vrouw en kinderen alleen achter te laten. Zijn vader merkte dit en beet hem toe: “Nu het Vaderland en de Koningin je nodig hebben, moet jij je plichten gaan vervullen. Anders schiet ik je neer”.

Verbijsterd over de houding van de vader, trok hij zijn militaire uitrusting aan en na vrouw en kinderen een afscheidskus te hebben gegeven, ging hij weg en voegde zich bij zijn zich terugtrekkende wapenbroeders. Het was zijn laatste omhelzing van zijn dierbaren. Een jaar later kreeg hij in het binnenland een tropische zweer. Zonder medicijnen moesten wij toezien hoe de wond met de dag groter werd. Hij is eraan overleden.

Een ander bijzonder geval betrof de militiesoldaat Richard Mellenberg. Toen hij het geluid van vliegtuigen boven de stad hoorde, wist hij dat het tijd was om zijn militaire plichten te gaan vervullen. Zijn vrouw met drie kleine kinderen liet hij alleen achter. Dienstplicht voor Vorstin en Vaderland achtte hij belangrijker dan zijn privéleven.

Mellenberg was één van de overlevenden uit de guerrillastrijd. Na de oorlog probeerde hij zo vlug mogelijk terug te keren naar zijn gezin. Dat lukte niet vanwege de bureaucratie. Informatie over zijn gezin kreeg hij ook niet. Wel werd hij op transport gesteld en kwam hij in Nederland aan. Richard kwijnde weg en getraumatiseerd werd hij in het militaire tehuis Bronbeek opgenomen. Daar is hij ook overleden.

Ik eindig mijn voordracht met nog twee bijzondere gevallen.

De eerste: December 1942. Een van onze voedselopslagplaatsen werd bewaakt door een gevechtséénheid van 6 man. De bewaking geschiedde bij toerbeurt. Op een dag hoorden wij geweerschoten vanuit de richting van het bivak. De afgeloste groep, waartoe ik behoorde, rende terug om onze vrienden bij te staan. In het bivak troffen wij alleen een lichaam zonder hoofd van een KNIL-soldaat. Papoea’s hadden zijn hoofd gesneld en meegenomen.

De tweede: Bij de aanval van de jappen in maart 1944, waren sergeant Griët en de militiesoldaten Gijbels, Daisy en Johnny Werdmuller von Elg gesneuveld. Drie gebroeders Koch, te weten Frans, Idore en Daisy, waren deel van ons gezelschap. Een paar dagen later viel ook ons hoofdkwartier van de guerrilla’s. Alle overlevenden, waaronder Frans Koch en de heer Werdmuller von Elg werden gevangengenomen, net als kapitein Willemsz Geeroms en de echtgenote van de bestuursambtenaar, mevrouw Nuhuwae. Allen werden overgebracht naar Manokwari.

Daar werden kapitein Willemsz Geeroms en mevrouw Nuhuwae wegens verzet onthoofd. Vervolgens werden de militairen op transport gesteld en vertrokken in oostelijke richting. Ergens onderweg zijn zij geëxecuteerd.

Van de eens 66 man sterke éénheid waren bij bevrijding in september 1944 slechts veertien man over. Ik was één van die veertien.

Na de verovering van de eilanden Biak en Noemfoor door de geallieerden, werden de kolonistengemeenschap en de Molukse Oranjegezinden uit de stad Manokwari en omgeving in twee kampen buiten de stad geïnterneerd. Daar moesten zij arbeid verrichten voor de jappen.

Een groot deel van hen weigerde echter dit bevel op te volgen. En voor straf kregen zij van de Jap geen voedsel. In wezen werden zij uitgehongerd. Ook mijn verloofde onderging dat lot. Zij allen geraakten ziek en waren uiteindelijk overleden. In eenzame graven liggen zij nu in de bossen van de Vogelkop en achter Manokwari.

Deze Tweede Wereldoorlog hebben wij gewonnen, maar tegelijkertijd hebben wij ook veel verliezen geleden.

Net als elders in Zuidoost-Azië werden in Manokwari ook personen onthoofd, te weten:
De luitenant ter Zee Hans Fuhry en matroos Boet Engka in mei 1942 wegens het onklaar maken van hun boot de Ms. Anna.
De militie-sergeant Van de Muur in maart 1943, wegens diens weigering om over de uitgespreide Nederlandse vlag te lopen.
De kapitein van het KNIL, J.W. Willemsz Geeroms en mevrouw Nuhuwae in april 1944 wegens het verzet.

Ik sluit mijn overpeinzingen met de welbekende uitspraak van de Joodse geleerde Elie Wiesel, te weten: “Ook al leest iemand duizend boeken, ziet hij duizend films en voert hij duizend gesprekken, dan nog zal hij niet begrijpen hoe het werkelijk was, omdat hij er niet bij is geweest”.

De man heeft gelijk!

Ik heb gezegd.

——————————————————-

De Taptoe die bij het afscheid van De Kock op de begraafplaats geblazen is, is door hem opgedragen aan zijn wapenbroeders, die hem reeds voor zijn gegaan èn aan allen die eenzaam en onbekend begraven liggen in de Vogelkop van Nieuw-Guinea.